WELCOME TO SARAJEVO – Ex-journaliste Belma Kalajdzic vertelt over de bezetting van haar geboortestad

De Bosnische Belma Kalajdzic werd geboren in Sarajevo, groeide er op, studeerde er af als journaliste en werd tegen wil en dank meteen oorlogsreporter. Het verhaal van een oorlog die alle verbeelding tart.

4 mei 1980 : Joegoslavië is in diepe rouw. Josip Broz, a.k.a. Tito blaast op 88-jarige leeftijd zijn laatste adem uit. Jarenlang was hij erin geslaagd om eenheid te scheppen in een land met 24 verschillende nationaliteiten en 16 verschillende talen. “Iedereen was verplicht om het Servo-Kroatisch” als eerste of als tweede taal te beheersen”, vertelt Belma, “en zo kon iedereen elkaar verstaan”. Ook op gebied van religie was het Joegoslavië van Tito een vreedzame symbiose, weet ze : “In Sarajevo vond je in een straal van 300 meter een moskee, een synagoge, een katholieke en een orthodoxe kerk.” Iedereen was gelijk, iedereen was gelukkig.

Belma studeerde net af als journaliste toen de oorlog begon : "Ik heb het geluk, of het ongeluk, gehad dat ik meteen als oorlogsreporter aan de slag kon."

Of dat leek ten minste zo. Het socialistische regime dat van toepassing was, had niet alleen fans. Voor fascisten, nationalisten en nazisten was het bewind van Tito geen pretje. “Er is een eiland in de Adriatische Zee, Naked Island (Goli Otok) waar zich een politieke gevangenis bevond”, legt Belma uit, “daar werden mensen die tegen het regime in gingen, opgesloten. Daar zaten misschien zo’n 5000 mensen, maar dan konden 24 miljoen anderen ten minste in vrede leven.”
Uiteraard keerde het tij na de dood van dictator Josip Broz.

“In de periode na Tito’s dood, volgden de voorzitters van de verschillende republieken (Slovenië, Kroatië, Montenegro, Servië met Kosovo en Vojvodina, Bosnië en Macedonië) elkaar telkens op, om te voorkomen dat iemand de macht kon grijpen”, legt Belma uit, “maar ineens kwamen de Kosovaren in opstand tegen Servië.” Iedereen was stomverbaasd, en dacht dat Kosovo het einde van Joegoslavië probeerde te verwezenlijken. Wat er echt aan het gebeuren was, was iets totaal anders.

“De Serviërs, die we beter ‘orthodoxen’ kunnen noemen, beschouwden zichzelf als raszuiver en superieur”, verklaart Belma, “maar dat is natuurlijk je reinste onzin. 500 jaar geleden heersten de Ottomanen nog over het gebied waar nu Servië is, dus het volstond dat een Servische oma een scheve schaats reed met een Turk, en daar gaat het zuivere bloed!” De Serviërs zelf dachten daar duidelijk anders over, en ronselden Orthodoxen in heel Joegoslavië : “De meerderheid van de officieren in het leger waren orthodox, dus dat voorspelde al niet veel goeds.” Servië ging voor de overheersing.

“Toen de oorlog in Slovenië begon, waren we ervan overtuigd dat we wel met rust gelaten zouden worden”, herinnert Belma zich, “en toen ze ook in het nabije Kroatië binnenvielen, dachten we dat nog steeds. Maar ineens waren we omsingeld.” Sarajevo ligt in een dal dat omringd is met bergen. Op elke bergtop was een legioen Serviërs gestationeerd. De inwoners van de stad zaten als ratten in de val.

Dit alles gebeurde in 1992. “Ik was toen 24 jaar oud, en net afgestudeerd als journaliste aan de universiteit van Sarajevo”, vertelt Belma, “ik heb het geluk, of het ongeluk, gehad dat ik meteen als oorlogsreporter aan de slag kon. Ik werkte eerst voor een radiozender, daarna voor de televisie.” Het is uit die periode dat haar sterkste herinnering uit de oorlog stamt.“Ik was reporter voor het programma ‘Sarajevo Today’. We verstrekten informatie over waar mensen in de stad terecht konden voor bepaalde zaken, hoeveel gewonden er die dag waren gevallen, hoeveel doden,… We kwamen net terug van het ziekenhuis, toen we een granaat hoorden ontploffen, niet ver van waar ik woonde. Er was daar een huizenrij, met een gemeenschappelijke binnenkoer. Die koer leek veilig te zijn, omdat ze helemaal ingesloten was door huizen, dus de kinderen mochten daar spelen. De granaat was recht tussen die huizen door naar beneden gegooid. Acht van de twaalf kinderen die er speelden, waren op slag dood. Dat was erg. Dat was echt heel erg.” Even wordt het Belma teveel.

De beelden van de mortieraanval op de markt in Sarajevo werder over heel Europa verspreid.

Een andere gebeurtenis die in haar geheugen gegrift staat, is het bombardement op de markt van Sarajevo. De beelden van die mortieraanval werden over heel Europa uitgezonden en zijn ronduit hallucinant : mannen, vrouwen en kinderen liggen verminkt op de grond, de straatstenen zijn doordrenkt met bloed, mensen schreeuwen en smeken om hulp. Er vielen 68 doden en 200 gewonden.

In de 3,5 jaren die de oorlog duurde, zijn er naar schatting 2 miljoen projectielen op Sarajevo gevallen. “In die tijd zeiden we vaak tegen elkaar dat op elke kogel een naam stond”, zegt Belma grijnzend, “de mijne stond blijkbaar op geen enkele. Wel is er een sniperschot tussen mijn benen door gevlogen, en is er vlak naast mij eens een granaat gevallen. Gelukkig werd ik door de druk van de ontploffing achter een auto gesmeten. De scherven kwamen daarna pas, en die zijn allemaal in die auto terecht gekomen.”

Niet alleen kogels, bommen en granaten maakten het leven moeilijk, weet Belma te zeggen. “De eerste oorlogswinter was nog te doen. De tweede was al een stuk erger. En de derde was vreselijk. We hadden niets, waren uitgehongerd.” De winters in Sarajevo kunnen heel erg koud zijn, tot wel -27°C. Bij wijze van humanitaire hulp, was er per persoon een deciliter olie voorzien om anderhalve maand mee toe te komen. Verschillende gezinnen gingen samenwonen in één enkele kamer, om langer toe te komen met het beetje olie dat ze hadden. Gelukkig kon Belma geld verdienen met haar werk als journaliste, als vertaler-tolk en stadsgids voor buitenlandse reporters. “Ik heb onder anderen de toenmalige fotograaf van Rolling Stone Magazine leren kennen”, mijmert Belma, “en toen was ik ineens heel erg populair bij alle muzikanten in Sarajevo. Tijdens de oorlog werd er echt ongelooflijk veel gezongen bij ons. Vreemd eigenlijk.”

Hoe sterk en vrolijk Belma nu ook op ons over komt, ergens is er toch iets geknakt tijdens die jaren van oorlog. “Als iemand met een laserpen aan het spelen is, word ik compleet gek. Dat rode puntje was vroeger synoniem voor een sluipschutter. Als je dat zag, wist je dat er iemand dood ging. Hetzelfde geldt voor het geluid van een draaiende hijskraan. Dat gesuis lijkt heel erg op het geluid van een sniper. Als ik ergens naartoe ga met mijn twee kinderen, tel ik ze constant na. Ik kijk ook altijd welke kleren de mensen rondom mij dragen. Of ze een opvallend sierraad dragen. Als er dan iets gebeurt, kan ik ze gemakkelijk identificeren. Je weet maar nooit.”

Plaats een reactie